De schenkingsakte van 1062
In 1062 schonken markgraaf Otto Von Thuringen en zijn echtgenote Adela hun goederen te Dilsen aan het Kapittel van Sint-Servaes te Maastricht. Hiervan werd een akte opgemaakt waarin Dilsen als "Thilesna" voor de eerste keer in de geschreven geschiedenis vermeld werd.
Ter gelegenheid van het 950 jaar jubileum mochten de bestuursleden van de kring samen met de mensen van de heemkundige vereniging "De Aldenborgh" uit Weert (NL), dat ook voor de eerste keer vermeld werd in dezelfde akte, afzakken naar de Sint Servaas basiliek in Maastricht, waar Rijksarchivaris Th. J. van Rensch de akte toonde.
Deskundigen zijn het nog steeds niet eens of het over een origineel gaat, of over een kopij uit latere tijden.
Ter gelegenheid van het 950 jaar jubileum mochten de bestuursleden van de kring samen met de mensen van de heemkundige vereniging "De Aldenborgh" uit Weert (NL), dat ook voor de eerste keer vermeld werd in dezelfde akte, afzakken naar de Sint Servaas basiliek in Maastricht, waar Rijksarchivaris Th. J. van Rensch de akte toonde.
Deskundigen zijn het nog steeds niet eens of het over een origineel gaat, of over een kopij uit latere tijden.
DE AKTE VAN 1062 IN HET NEDERLANDS.
IN DE NAAM VAN DE HEILIGE EN ONVERDEELDE DRIEVULDIGHEID
Henriscus door de genade Gods, koning.
Het weze bekend aan alle volgelingen van Kristus en van onze getrouwen, zowel toekomstige als tegenwoordige, dat markgraaf Otto van Thuringen en zijn echtgenote Adela het landgoed dat zij bezaten in de dorpen Weert en Dilsen, in aanwezigheid van ons en onze getrouwen, namelijk van Anno, aartsbisschop van Keulen, Diedewienus, bisschop van Luik, hertog Frederik, markgraaf Godfried, graaf Lambert van Brussel en zijn zonen, Winricus van Wirschel en van vele anderen, met alle afhankelijkheden d.i.:de slaven (“laten”) van beider kunne, de pleinen, gebouwen, kerken, bewerkte en onbewerkte landerijen, akkers, beemden, weiden, velden, wouden, jachten, waters en waterlopen, visserijen (vijvers), molens en molenstenen, wegen, en ongebaande gebieden, uitgangen die opgespoord zijn of nog dienen opgespoord te worden en dat met alle profijten die daaruit kunnen voortkomen aan de kerk van St-Servaas in Maastricht hebben afgestaan ten behoeve van de medebroeders die daar in dienst staan van God en de H. Servaes, op deze voorwaarde dat dit landgoed onderworpen is aan de macht van geen enkele proost, maar dat de deken, op advies van de broeders, het toevertrouwt aan die van de broeders, aan wie hij het wil toevertrouwen en die hiervoor geschikt bevonden wordt.
In ruil hiervoor hebben dezelfde markgraaf en zijn echtgenote A. 300 zilveren ponden van voornoemde broeders ontvangen plus als lijfrente de vier dorpen Oya, Mechelen, Meeswijk, en Hees die behoren tot de prebende van dezelfde broeders, onder die voorwaarde namelijk dat na hun dood, die dorpen terugkeren naar de oorspronkelijke bezitting, namelijk tot behoef van de broeders, en dat niemand zich zou aanmatigen de voogdij over voornoemd landgoed voor zich op te eisen, tenzij (hij) die de broeders met algemene instemming zouden verkiezen.
Dus hebben wij deze schenking van dezelfde graaf en van zijn huisgenote Adela, met instemming en op aanvraag van bovengenoemde kerk van Maastricht, met onze koninklijken macht geconfirmeerd en bevestigd, met deze bepaling namelijk dat als iemand enigszins weerstand zou willen bieden aan deze schenking of bevestiging, hij 1000 goudponden moet betalen aan de koninklijken administratie. (macht)
En opdat deze schenking of bevestiging ten alle tijden stabiel en onomstotelijk zou blijven, hebben wij bevolen dat charter op te stellen en, terwijl het bevestigen met eigen hand zoals hieronder opgemerkt wordt door het opdrukken van ons zegel, kenbaar te maken.
Ik Frederik, kanselier heb dit erkend als plaatsvervanger van aartskanselier Siegfried.
Gegeven de 11de dag voor de Kalenden van oktober(= 21 september) in het jaar na ’s Heren geboorte 1062, in de 15de inductie, in het 8ste jaar van de “wijding” en het 5de van de regering van koning Henricus de 4de.
Gegeven in het bos, genoemd “Ketela” gelukkig in de naam van God. Amen.
IN DE NAAM VAN DE HEILIGE EN ONVERDEELDE DRIEVULDIGHEID
Henriscus door de genade Gods, koning.
Het weze bekend aan alle volgelingen van Kristus en van onze getrouwen, zowel toekomstige als tegenwoordige, dat markgraaf Otto van Thuringen en zijn echtgenote Adela het landgoed dat zij bezaten in de dorpen Weert en Dilsen, in aanwezigheid van ons en onze getrouwen, namelijk van Anno, aartsbisschop van Keulen, Diedewienus, bisschop van Luik, hertog Frederik, markgraaf Godfried, graaf Lambert van Brussel en zijn zonen, Winricus van Wirschel en van vele anderen, met alle afhankelijkheden d.i.:de slaven (“laten”) van beider kunne, de pleinen, gebouwen, kerken, bewerkte en onbewerkte landerijen, akkers, beemden, weiden, velden, wouden, jachten, waters en waterlopen, visserijen (vijvers), molens en molenstenen, wegen, en ongebaande gebieden, uitgangen die opgespoord zijn of nog dienen opgespoord te worden en dat met alle profijten die daaruit kunnen voortkomen aan de kerk van St-Servaas in Maastricht hebben afgestaan ten behoeve van de medebroeders die daar in dienst staan van God en de H. Servaes, op deze voorwaarde dat dit landgoed onderworpen is aan de macht van geen enkele proost, maar dat de deken, op advies van de broeders, het toevertrouwt aan die van de broeders, aan wie hij het wil toevertrouwen en die hiervoor geschikt bevonden wordt.
In ruil hiervoor hebben dezelfde markgraaf en zijn echtgenote A. 300 zilveren ponden van voornoemde broeders ontvangen plus als lijfrente de vier dorpen Oya, Mechelen, Meeswijk, en Hees die behoren tot de prebende van dezelfde broeders, onder die voorwaarde namelijk dat na hun dood, die dorpen terugkeren naar de oorspronkelijke bezitting, namelijk tot behoef van de broeders, en dat niemand zich zou aanmatigen de voogdij over voornoemd landgoed voor zich op te eisen, tenzij (hij) die de broeders met algemene instemming zouden verkiezen.
Dus hebben wij deze schenking van dezelfde graaf en van zijn huisgenote Adela, met instemming en op aanvraag van bovengenoemde kerk van Maastricht, met onze koninklijken macht geconfirmeerd en bevestigd, met deze bepaling namelijk dat als iemand enigszins weerstand zou willen bieden aan deze schenking of bevestiging, hij 1000 goudponden moet betalen aan de koninklijken administratie. (macht)
En opdat deze schenking of bevestiging ten alle tijden stabiel en onomstotelijk zou blijven, hebben wij bevolen dat charter op te stellen en, terwijl het bevestigen met eigen hand zoals hieronder opgemerkt wordt door het opdrukken van ons zegel, kenbaar te maken.
Ik Frederik, kanselier heb dit erkend als plaatsvervanger van aartskanselier Siegfried.
Gegeven de 11de dag voor de Kalenden van oktober(= 21 september) in het jaar na ’s Heren geboorte 1062, in de 15de inductie, in het 8ste jaar van de “wijding” en het 5de van de regering van koning Henricus de 4de.
Gegeven in het bos, genoemd “Ketela” gelukkig in de naam van God. Amen.